RAVENSBOS 1966 - 1968
In de zomer van 1961 reed een veewagen het
terrein op van het klooster van de Oblaten van Maria te Ravensbos. Toen
de achterklep omlaag ging stapten er veertig jongens uit. Onder hen
bevonden zich de zangertjes Jan de Boer, Bruin Bont, Kees Schilder en
hun dirigent Evert Beumer. Ze keken verwonderd om zich heen….het grote
witte gebouw, de voetbalvelden, de mooie omgeving. In 1958 had Evert
Beumer, afkomstig uit de Rijp, een baan gevonden als onderwijzer in
Volendam. Hij stichtte een jongenskoor dat enkele jaren geleden
landelijke bekendheid kreeg door het succes van Jantje Smit. Het weekje
Valkenburg in 1961 was een groot succes en werd herhaald in de daarop
volgende jaren We wandelden in de mooie omgeving van Valkenburg en
genoten in het zwembad, de speeltuin en de kabelbaan. Gerry en Arnold
Mühren waren ook mee. De oudste van de twee beroemde voetbalbroers
beschikte over een onvoorstelbare conditie. Het was elke dag een strijd
wie het eerst van het klooster bij het zwembad was over de onverharde
weg achter het voetbalveld langs. Gerry won altijd en zou later met zijn
onvoorstelbare techniek en uithoudingsvermogen een belangrijke schakel
zijn in het Ajax uit de jaren zeventig!
In 1964 vertrokken er drie koorleden als
priesterstudent naar het Collegium Carolinum: Bruin Bont, Jan de Boer en
Onno van Rijn. Ik had geen roeping en ging naar de HBS in Amsterdam
Noord. Het was geen mooie tijd. Ik herinner me het garnalen pellen in de
vroege ochtend, het staan in de overvolle bussen, het houten noodgebouw
met z'n hoofdpijn veroorzakende asbestwanden en de studiedruk. Toen
Evert Beumer tijdens een repetitie een brief voorlas van Jan de Boer,
waarin deze een aantal leuke voorvallen beschreef uit het leven op
Ravenbos, besloot ik in januari 1966 de overstap te wagen naar
Valkenburg. Ik had een achterstand met Latijn en kreeg enige tijd
privéles van een frater. Hij had een kaakafwijking en moest van de
dokter veel kauwgom eten. Na elke les kreeg ik een staafje Mapple Leaf
uit een van de vele dozen, die hij op doktersrecept had aangeschaft. Op
een dag moest ik bij pater Lempens komen. Hij vertelde mij dat ik op een
priesteropleiding zat en vroeg mij hoe het met mijn roeping stond.
Lichtelijk geschrokken beaamde ik dat ik daarvoor naar Ravensbos was
gekomen. De periode tussen Kerst en Pasen duurde dertien weken. Het
heimweegevoel maakte zich al spoedig van mij meester. Ik vroeg pater
Lempens, die nog wel eens tussendoor naar Noord Holland ging, of ik een
keer met hem mee mocht om even thuis mijn ouders, broers en zussen te
zien.. Hij zou kijken, maar loste zijn belofte nooit in. Gelukkig werden
de monotone weken onderbroken door een prachtig carnavalsfeest. Ik zie
Peter van Velzen nog binnenkomen met zijn prachtige witte prinsenpak.
Zijn enthousiasme werkte aanstekelijk en het werden onvergetelijke
dagen.
Op aanraden van een studiegenoot koos ik pater
Kok uit als biechtvader. Het woord dekte de lading niet helemaal, want
we spraken meestal over koetjes en kalfjes. Later stapte ik over naar
pater van Moorsel, een sympathieke man met oprechte belangstelling voor
mensen. Hij begon altijd met het opnoemen van de namen van mijn broers
en zussen…Griet, Gerrit, Aagt, Gré, Tiny, Eef, Johan, Simon, Peter en
Anja. De voetbalwedstrijden op zondagochtend tegen de andere klassen
zijn mijn mooiste herinneringen uit die eerste periode. In de middag
bezochten we de verkennerij waar pater Souren, een aardige man, ons tal
van vaardigheden bijbracht. Het kamp met de verkenners in België bij
'Trois Ponts' in 1966 was onvergetelijk… de nachtelijke tochten door de
omgeving , de vuurvliegjes, de stoomtreinen, het slapen in een tent en
de wilde stroming van de rivier de Amblaise. In het tweede schooljaar
werd ik lid van Kameleon. De toneelclub werd geleid door pater van
Moorsel en pater van der Zee en de uitvoeringen waren van hoog niveau.
We speelden voor de zusters in Valkenburg en reisden met de trein naar
een jeugdgebouw in Maastricht, waar we de kinderen uit een
achterstandswijk een mooie avond bezorgden. In de zomer van 1967 gingen
we met de Kamelonleden op kamp naar Ossendrecht. We verbleven midden in
het bos en aten hutspot uit legerblikken. Als we het bos uitliepen
stonden we voor het stamcafé van wielrenner Jan Jansen. Op een dag
dronken we er een glaasje en keken met belangstelling naar de groene
truien die aan de wand hingen. Huub Broers stak stiekum een mooi
bierglas in zijn binnenzak. We hadden het café net verlaten, toen de
eigenaar achter ons aankwam. Een van de jongens had iets vergeten en de
cafébaas was zo aardig het achter hem aan te brengen!
Huub was op de brommer naar Ossendrecht gekomen
en nam mij op een dag mee naar Antwerpen. Toen we aan de haven een
pilsje bestelden, kregen we een laars met een liter bier. Half
beschonken reden we terug naar Ossendrecht.
De sympathieke Van der Zee met z'n rotte tanden en z'n onafscheidelijke pijp was een uitstekend
docent. Tijdens een feestdag in de aula maakte hij grote indruk op ons
door het lied 'Testament' van Boudewijn de Groot te zingen. Toen ik de
school verliet gaf hij mij een pick-up. Hij wist dat ik van muziek hield
en zag het als beloning voor mijn prestaties met Grieks. Hij deed er
een ook een plaatje bij van Scott Mackenzie 'If you're going to San
Francisco'. Een onvergetelijke geste! De muziek speelde in die tijd
trouwens een zeer belangrijke rol in mijn leven. Met Jan Egelmeers
bekeek ik vaak de muziekexpress en tijdens een carnavalsoptreden zong ik
met Jan en Huub Broers 'Ring, ring, ring' van Ferry Grignard en 'Ruby
Tuesday' van de Stones. Op zaterdagmiddag luisterden we in een
klaslokaal tegen een verwarmingspijp aan naar de Veronica top 40. Het
waren de hoogtijdagen van de Beegees en de Outsiders, maar ook de
palingpop begon een woordje mee te spreken. Op een avond zagen we in de
recreatiezaal de Cats op tv met 'What a crazy life' en ' Sure he's a
cat'.
In het eerste jaar moesten we op woensdagmiddag verplicht
wandelen door het Limburgse heuvelland. In de winter zochten we als het
vroor naar een geschikte schaatsplek. We schaatsten het eerste jaar op
het meertje in het bos van de graaf en het jaar daarop bij kasteel
Chaloun. In de zomer mochten we op mooie zaterdagen tussen elf en twee
uur zwemmen in het buitenbad in Valkenburg. Bij de spoorlijn was een
tabakswinkeltje, waar ik op de terugweg altijd een nuts of een mars
kocht, die ik in schijfjes sneed en in de studiezaal onder de studieles
verorberde.
Het bureau in de studiezaal was jouw plekje.
Hier lagen je privéspullen en stond een portretje met ouders, broers en
zussen. In mijn laatste jaar moest Jan Kramer de orde in onze zaal
handhaven. Hij was twee jaar ouder en stuurde mij tijdens een
onbedaarlijke lachbui de zaal uit. De volgende dag moest ik op het matje
komen bij Steenbergen. Hij sprak mij bestraffend toe en werd kwaad toen
ik terloops zachtjes opmerkte dat lachen gezond was. Later werd ik nog
eens met Ton Klouwer bij de prefect geroepen. We liepen in ons laatste
jaar meestal samen op de cour te praten over een aantal misverstanden op
school en ons verlangen naar vrijheid. Hij wilde ons niet meer samen op
de cour zien wandelen! We besloten toen om af en toe even de vrijheid
op te zoeken en verdwenen dan via een gat in het hek bij het voetbalveld
richting restaurant 'De Bron'om daar even bij te praten en iets te
drinken. We besloten ook om druk uit te oefenen om het carnavalsfeest te
mogen vieren met meisjes. Het feest in de lange zaal achter het
basketbalveld, waar in het najaar de appels uit de boomgaard lagen
opgeslagen, was wederom een hoogtepunt in het schooljaar. Helaas sloot
de carnavalsvereniging voor het eerst in haar bestaan haar boekhouding
af met een negatief saldo. Bijna dertig jaar later vertelde Onno van
Rijn mij het volgende. Een van de jongens uit zijn klas was erin
geslaagd de schoolstempel te stelen van de kamer van pater Bouhuys. Hij
kocht boekjes met bonnetjes in Valkenburg, voorzag ze van een stempel en
legde de stempel ongemerkt weer terug op de kamer van Bouhuys. Tijdens
het feest dronken de jongens die in het complot zaten, waaronder mijn
dorpsgenoot, kratten frisdrank leeg met vervalste bonnetjes. Na afloop
zat de penningmeester met een voor hem onbegrijpelijk negatief saldo!
Er was op Ravensbos volop gelegenheid voor sportactiviteiten. In de
recreatiezaal stond een Russisch biljart en een tafeltennistafel. Buiten
had je het basketbalveld, het volleybalveld en op de cour werd meestal
gevoetbald. Het volleybalveld was vrij toegankelijk voor iedereen, maar
de leerlingen van het schoolteam hadden privileges. Als zij wilden
spelen moesten de jongens van de lagere klassen het veld ruimen. Ik was
er trots op dat ik als tweede klasser al mee mocht spelen met de grote
jongens. Enkele klasgenoten waren echter niet te spreken over het door
mij gebruikte privilege en maakten dit 's avonds duidelijk met een
kussengevecht op de slaapzaal. Het jaarlijkse volleybaltoernooi in
Valkenburg was voor mij het hoogtepunt van het jaar. We verloren de
finale maar het was een fantastische dag. Na afloop dronk ik mijn eerste
pilsje in de recreatiezaal van de hoogste klassers. Toen ik het het
klooster in juli 1968 verliet dacht ik: 'Er is één dag die ik zal
missen… de dag van het volleybaltoernooi'
De refter was een belangrijke plaats in het
klooster. We zaten meestal met zes jongens aan een tafel. Naast
hagelslag en jam bestond het beleg uit acht plakjes vlees of kaas. Voor
de snelste eter was er altijd een plakje extra. Ik schaam me er nog voor
dat ik altijd het extra plakje wist te bemachtigen! Later kregen we
gebakken aardappeltjes en marcaroni bij het brood. Als een pater
jubileerde, werd er op op zondagmiddag een diner gegeven en kregen we
kroketten. Tussen de middag stond er altijd een mand met brood in de
gang. Als je de Limburgers vroeg wat het beleg was, zeiden ze: bruoad
mit struoap. Siem Smit haalde zijn boterhammen altijd uit de refter. Hij
had een zwakke maag en moest tussendoor witbrood eten en een glas melk
drinken. De schrik was groot toen hij op tragische wijze om het leven
kwam. Siem had een zachtmoedig karakter en was een vriend voor velen.
Tijdens de jaren op de Kameleon speelden we samen in verschillende
stukken. Toen hij na zijn tragische dood in zijn ouderlijk huis in
Heerhugowaard lag opgebaard, heb ik afscheid genomen van een bijzonder
mens.
Het seminarieleven was ondanks de leerzame en mooie momenten
geen echt gelukkig leven. Op mijn bureau in de studiezaal lag een
kalendertje. Elke avond voor het slapen zette ik een kruisje door de
dag. Het gaf een prettig gevoel. Immers, de vakantie kwam dichterbij en
je kon weer naar huis. Het gevoel van heimwee bleef altijd spelen. Als
we vanuit Volendam met de bus naar Valkenburg vertrokken voor een nieuwe
periode en mijn ouders me uitzwaaiden, had ik een brok in mijn keel.
Als we echter vanuit Ravensbos richting Volendam vertrokken, kon ik mijn
geluk niet op. Ik oktober 1967 kwamen mijn ouders op bezoek. In een
emotioneel gesprek met pater van Moorsel, kwam het hoge woord eruit. Het
was mijn laatste jaar! Ik wilde verder studeren in Amsterdam. De kogel
was door de kerk en die wetenschap maakte het laatste jaar er toch
plezieriger door. Sommige paters probeerden mij nog om te praten. Zo
herinner ik mijn een gesprek met Kok, die mij wees op het belang van het
gymnasiumdiploma en de faciliteiten die Ravensbos kon bieden. Hij had
geen schijn van kans. Ik verlangde naar de vrijheid van de grote stad en
naar de mooie dingen die het leven een zestienjarige konden bieden…
popmuziek, vrienden, voetbal, meisjes….
Na het vertrek van Ravensbos brak er inderdaad een periode van ongekende vrijheid aan. Het was de tijd van de Maagdenhuisbezetting en de studentenopstanden al was dit nog niet helemaal doorgedrongen tot het lerarenkorps op de katholieke kweekschool. Op een dag werd ik aangesproken op mijn lange haar. Ik stond perplex en weigerde naar de kapper te gaan. Een jaar later liep bijna iedereen met haar tot op de schouders. Contacten met Oud-Ravensbossers waren er niet meer. Ik schreef nog een keer met Henk
Wijnen en pater van Moorsel, maar daarna werd het stil.
In 1971 was ik weer even terug op Ravensbos. Ik bezocht met mijn huidige vrouw,waarmee ik toen een jaar verkering had, de plekjes waaraan zoveel
herinneringen kleefden. In 1982 ben ik er nog een keer geweest. Evert
Beumer revalideerde bij de paters na zijn zware hartoperatie. Ik was hem
opgevolgd als directeur van de St.Petrusschool en zocht hem op in het
klooster. Toen ik het gebouw doorliep kwamen de herinneringen weer naar
boven. Contacten met oud-leerlingen waren er niet meer. Tijdens een
internationaal voetbaltoernooi in 1971 in Wychem, werd ik aangesproken
door een oud -Ravensbosser waarvan ik de naam vergeten ben. Hij had maar
kort op school gezeten, was een talentrijke voetballer en herkende mij
in het jeugdteam van Volendam. In 1982 stond er plotseling een oude
studiegenoot op de stoep: Jan Egelmeers. Hoewel Jan twee klassen hoger
zat, hadden we indertijd veel contact met elkaar vanwege onze
gemeenschappelijke liefde voor muziek en onze onvrede over tal van
situaties op school. We hebben wat bijgepraat over de Valkenburgse jaren
en op de dijk nog wat gegeten. Ik beloofde nog eens langs te komen en
hij gaf mij zijn telefoonnummer. Het kwam er echter niet meer van. De
jongens uit Volendam spreek ik nog regelmatig: Jan de Boer, Jaap Bont,
Evert Bont, Bruin Bont, Ton Klouwer, Jos de Boer en Onno van Rijn. Op
internet zocht ik tevergeefs naar nieuws over het klooster in
Valkenburg. Onlangs hield Evert Bont mijn vrouw aan in zijn
bakkerswinkel: 'Laat je man kijken bij 'Ravensbos.nl' zei hij. Ik ben
hem er dankbaar voor. De herinneringen kwamen weer naar boven. Ik zocht
mijn foto's en besloot een bijdrage te leveren door het schrijven van
mijn verhaal over deze bijzondere periode in mijn leven. Hopelijk
verschijnen er nog meer persoonlijke verslagen. Ik ben benieuwd hoe het
mijn klasgenoten en de andere bekenden is vergaan.
Kees Schilder